Sinds enige tijd ligt het boek ‘God, een liefdesverhaal. De minnemystiek van Ruusbroec’ van Klaas Blijlevens in de boekhandel. Een welkome gelegenheid om met de auteur, de sympathieke Nederlandse kapucijn die al decennia lang in Vlaanderen woont en werkt, een gesprek te voeren.
Dat de mystieke traditie je ‘gebeten’ heeft, dat weten we al langer, maar om er nu een boek over uit te geven, dat is toch een hele stap verder. Hoe ben je bij deze materie terechtgekomen?
Eigenlijk gaat het om een verhaal in vier stappen of fasen die de chronologie volgen van mijn leven. Ik som ze even op. Tijdens mijn studie theologie (1960-1965) heb ik Ruusbroec en Hadewijch gelezen. Ik vond dat heel mooi, maar had het gevoel het niet te begrijpen. Toen ik daarrond uitleg vroeg bij mijn medebroeders-leraren kreeg ik als antwoord dat dit later nog wel zou komen, dat ik eerst maar moest studeren en een goede pastor worden. Er was later nog tijd genoeg voor, zeiden ze, om met dergelijke teksten bezig te zijn en om die proberen te doorgronden… Daarmee was de vraag wel afgewimpeld maar de honger bleef bestaan.
Toen kwam de periode dat ik Amsterdam verbleef als priester-arbeider (1968-1976). Tijdens de eerste maanden daar kwam een Antwerpse jezuïet op bezoek en die vertelde over de pas overleden Egied van Broeckhoven (+ 28 december 1967). die ook als priester-arbeider geleefd had. Zo groeide mijn interesse naar deze figuur en naar de mystici die hem inspireerden. Toen pater Georges Neefs ‘Grepen’ uitgaf, was ik zeer geïnteresseerd om die te lezen en me erin te verdiepen. Die ‘Grepen’ waren een eerste bundeling van teksten uit de 25 geschriften die Egied had nagelaten. Ik was enorm enthousiast bij de lezing ervan en ging van daaruit op zoek naar zijn voeding: de mystici uit voorbije eeuwen. Zo las ik in die tijd Johannes van het Kruis. Ik haakte daar echter bij af wegens te moeilijk. Ruusbroec en Hadewijch vond ik toen al iets toegankelijker. Toen voelde ik aan dat mystieke teksten diepte-beleving aangeven.
En toen kwam de overstap naar Vlaanderen in 1976.
Voor de laatste twee stappen: Het was mijn bedoeling om in Houtem die ervaringen met mystieke teksten verder uit te diepen. Maar het spoor liep er al vlug dood in het pastorale engagement. Wat me in deze periode wel deugd deed was het horen spreken van het West-Vlaams dat als taal heel nauw aansluit bij de taal waarin Ruusbroec schrijft. Met die klanken in de oren, heb ik toen de werken van Ruusbroec herlezen zonder er verder mee op weg te gaan.
Een kantelmoment in mijn omgaan met mystieke teksten was de periode 1988-1990. Ik heb toen tien weekends gevolgd, die in Godsheide (Hasselt) georganiseerd werden. De inhoud bestond uit enerzijds het lezen van de ‘Brulocht” van Ruusbroec in het Middelnederlands, met anderzijds lessen rond mystiek en het tijdsgewricht waarin de teksten vorm kregen. Toen de lessenreeks ophield, stond het voor mij vast: nu ga ik verder met mystiek, ik laat dat niet meer los!
De aanzet om zelf weekends te organiseren rond de mystici groeide toen langzaam aan?
Ik wilde mezelf verplichten om, naast mijn pastorale beroepsbezigheden, toch met mystiek bezig te blijven. Daarom sprak ik voor mezelf af om in elk najaar twee weekends te organiseren. Deze studie- en reflectiedagen gingen door in het prachtige Trefcentrum Lo met als gastvrouw zuster Paula. Pas in november 2005 zette ik er noodgedwongen een punt achter. Bij elkaar geteld zijn er zo’n 34 weekends doorgegaan!
In de beginjaren nodigde ik gastinleiders uit om de inhoud te verzorgen. Dat waren meestal mensen van het Ruusbroecgenootschap uit Antwerpen, die op dat vlak wetenschappelijk zeer sterk bezig zijn. In 1993 en vanaf 1995 heb ik zelf de inleidingen verzorgd onder impuls van vele mensen in mijn omgeving die me zeiden dat ik deze stap moest zetten. Deze opdracht verplichtte me er ook toe vele maanden van het jaar bezig te zijn met de materie, want er komt nogal wat voorbereiding aan te pas.
Hoe vatte je die dagen op, wie kwam er zoal op af, wat wilde je met anderen delen?
Inhoudelijk probeerde ik steeds datgene wat ik zelf geleerd had bij de mensen van het Ruusbroecgenootschap te vertalen in minder wetenschappelijke bewoordingen naar niet-specialisten toe. Zowel de vrouwelijke mystici als Ruusbroec kwamen aan bod. Ik had steeds voor ogen dat ik de goede verwoording wilde vinden voor mensen van onze tijd. Daarom maakte ik zelf hertalingen en volgde cursussen, weekends, studiedagen overal te lande.
In Lo ontmoette ik dan telkens een kleine groep geïnteresseerden (10 – 20 personen] die mij de kans gaven om aanvankelijk moeilijke teksten zo duidelijk mogelijk te verwoorden. Ik probeerde de teksten duidelijk te maken langs verschillende wegen: met schema’s en verhelderingen, via overzichten en hertalingen. Zo probeerde ik inzicht te geven in de bedoeling van Ruusbroec. Het ging dus heel wat verder dan lezen en de tekst begrijpen alleen. Ik voelde me als een soort gids in de wereld van Ruusbroec; en dat lag me wel!
De bergen praktische info en duidelijke uitleg stapelden zich dus op in je kamer en het idee voor een boek groeide. Is dat vlotjes verlopen?
Absoluut niet. Het is een jarenlang project geweest dat nog al eens van vorm en inhoud wisselde. De idee van een boek bestond al langer maar om het in een vorm te krijgen die ook nog publiceerbaar was, dat was een heel karwei. Je kan wel zaken voor jezelf neerpennen, maar uitgeven vraagt andere kwaliteiten dan persoonlijke notities. Uiteindelijk is er een zoektocht aan voorafgegaan naar een uitgever. Dat brengt heel wat werk met zich mee, ook naar financiering toe. Gelukkig vond ik enkele mensen in mijn omgeving die me daar mee vooruit geholpen hebben zowel voor de zakelijke kant als voor de inhoud. Zo heb ik het boek voor de definitieve fase aan verschillende mensen laten lezen, correctoren: zij hebben met hun persoonlijke lezing het boek helpen uitklaren en verhelderen.
Tot wie richt je je in dit boek? Wie heb je als doelpubliek voor ogen?
Aan de basis van het boek lagen de snippers tekst en mappen met documentatie die ik in al die jaren verzameld had. Ik wilde er wel iets mee doen, maar pas na mijn pensionering (in 2003). Het pastorale werk in het ziekenhuis was te omvangrijk dat ik daarnaast nog met het schrijven van een boek bezig kon zijn. Het was niet de bedoeling nog veel toe te voegen aan wat ik reeds had, maar eerder bundelen en naar buiten brengen. Deze uitgave zou op die manier naast het vele wetenschappelijke werk over Ruusbroec komen te staan. Mijn opzet was immers niet nieuwe inzichten naar voor brengen maar wel een eerste kennismaking met de mystiek van Ruusbroec realiseren. Heel wat mensen hebben wel een aarzelen de belangstelling voor zijn werken maar voelen zich onwennig bij het lezen ervan. Voor hen wilde ik een gids zijn.
Je hebt er de laatste twee jaar hard aan gewerkt. Moest het klaar zijn vóór 2008?
Dat het boek in 2007 uitkomt en hoofdzakelijk over de mystiek van Ruusbroec gaat (en niet over de Vlaamse vrouwelijke mystici), heeft drie redenen: in 2008 komt er een eeuwfeest voor Ruusbroec: 100 jaar zaligverklaring; vanuit de wetenschappelijke literatuur staat het als een paal boven water, dat Ruusbroec echt wel dé grootmeester is in het beschrijven van de mystieke ervaring en dat je op zijn beschrijving kunt vertrouwen als betrouwbaar en authentiek: de taal die hij gebruikt, staat zo dicht bij de taal die wij spreken. Wanneer je de teksten van Ruusbroec hardop leest, lees je eigenlijk de oorsprong van onze taal, de Middelnederlandse volkstaal. In die wereld mogen binnenstappen is ook bijzonder boeiend.
Het boek kreeg als titel mee: God, een liefdesverhaal. En als ondertitel: De minnemystiek van Ruusbroec. Vanwaar deze keuze?
Mijn eerste keuze als titel was een zinnetje uit één van de werken van Ruusbroec: “Minne sal uwe leven syn”. De uitgever had daar bezwaar tegen omdat dit nogal zwaar is. Hij opteerde voor een eigentijdse titel die direct aanslaat. Bij de onderhandelingsgesprekken vanaf mei 2007 is er dan samen lang gezocht naar een titel. Uiteindelijk kwamen we uit bij: God, een liefdesverhaal.
Er werd ook gekozen voor een ondertitel die dan meer inhoudelijk zicht geeft op het boek: De minnemystiek van Ruusbroec.
“God, een liefdesverhaal” wil iets weergeven van de bedoeling van God uit om met elke mens een verhaal van liefde te schrijven. God verlangt ernaar dat elke mens Zijn liefde zou aanvaarden en beantwoorden. Dat over en weer is ons menselijke leven: een liefdesverhaal met God in de hoofdrol. En dat is precies de diepste bedoeling van mystiek. Daar verwijst het woord “minne” in de ondertitel dan ook naar. Minne is een woord dat Ruusbroec als een veelduidige term gebruikt. De drie belangrijkste betekenissen zijn: 1. Gods liefde zelf 2. Het gebeuren tussen God en mens 3. De mens als echo op Gods liefde, als wederliefde. Deze veelvuldige betekenis gaat eigenlijk schuil onder de korte en bondige titel: God, een liefdesverhaal.
Je boek bevat naast de zeven hoofdstukken nog drie bijzondere teksten. Eerst en vooral een voorwoord door onze Kardinaal Danneels. Hoe is dat gerealiseerd geworden?
Iemand kwam op het idee om de kardinaal een voorwoord te laten schrijven. Toen ik dat aan Jo Comille, de uitgever, voorstelde, was hij het daarmee eens en heeft het aan de kardinaal gevraagd. Wij hadden enkele redenen opgegeven: het komende eeuwfeest, het feit dat Ruusbroec als priester van Brussel in de St.-Goedele 25 jaar lang kapelaan is geweest en dat in deze kathedraal zijn portret en een stuk van zijn heupbeen wordt bewaard en permanent tentoongesteld. Ik ben echt blij dat de kardinaal op ons verzoek is ingegaan. Voor mij betekent dat, dat hij de waarde en de betekenis van Ruusbroec voor een verdieping van ons geloof hoog inschat.
Vlak voor het einde van het boek heb je nog een tekst opgenomen van zeven bladzijden met als titel ‘Minne sal uwe leven sijn’.
Daar is een apart verhaal aan verbonden. Op 6 augustus ontvang ik uit Antwerpen de eerste drukproef met de boodschap: ‘Half september is de deadline: dan moet het manuscript drukklaar zijn’. Er worden nog verschillende correcties aangebracht en een week vóór 15 september krijg ik vanuit Antwerpen te horen, dat de laatste zeven bladzijden van het boek geen tekst meer bevatten. Lege bladzijden dus. Of ik misschien nog een of andere tekst van Ruusbroec ken die wellicht past op die laatste lege bladzijden.
Daar heb ik even over moeten nadenken. Veel tijd had ik niet. Ze gaven me vier dagen. Na een nachtje slapen kreeg ik een idee. Die oorspronkelijke titeltekst heb ik wel kort aangehaald in het begin van het boek, maar niet uitgewerkt. Ik zou de hele context van die zin aan het slot van mijn boek kunnen uitleggen. Dat zou een mooi slot zijn, een inclusie. En daarbij zou ik dan het oorspronkelijke Middelnederlands van Ruusbroec kunnen opnemen met een eigen hertaling en een kort commentaar. Zo kwam onverwachts toch nog een waardig slot van het boek tot stand.
Marian Vanacker.
Dit interview verscheen eerder in Het Teken, 81e jaargang, nr. 2, juli 2008 –